Sarnami immaterieel erfgoed

De taal is in Suriname ontstaan uit een aantal uit India meegebrachte dialecten uit India, het Sranantongo en Nederlands.

Sarnámi

Het Sarnámi, Sarnámi Hindustáni, is de zesde taal van Nederland, gemeten naar actieve sprekers en is de moedertaal van Hindostanen in Suriname en Nederland. De taal is ontstaan uit diverse Indiase talen die door Brits-Indische contractarbeiders in de periode 1873-1916 uit het noordelijk deel van India werden overgebracht naar Suriname. In die periode werden 64 schepen met 34.304 immigranten vanuit Brits-Indië naar Suriname gebracht om te werken op de plantages in de kolonie. Dit vanwege de afschaffing van de slavernij op 1 juli 1863.

Sarnámi

De Noord-Indiase talen die aan de basis stonden van het ontstaan van het Sarnámi zijn Bhojpuri, Awadhi en het Hindustani (Hindi/Urdu). Echter, vooral het Bhojpuri is van groot belang voor de basis van het Sarnámi, omdat de meeste contractarbeiders uit Uttar Pradesh kwamen waar deze taal de gangbare taal was en nog steeds is. In Suriname werd de taal vermengd en verder ontwikkeld met invloeden van het Sranantongo, Nederlands en Engels. Vooral in het district Nickerie, in het westen van Suriname, werd de Engelse woordenschat belangrijk in de Nickeriaanse variant van het Sarnámi. Deze invloed kwam vanuit Guyana, vooral uit het Guyanees-Engels. Er ontstonden nieuwe woorden die al dan niet in een versarnámiseerde vorm in het Sarnámi werden opgenomen. Ook het uitspreken van zinnen en woorden werden door het Guyanees-Engels gedeeltelijk beïnvloed. Zo is het Sarnámi een unieke taal geworden, met vormen die afkomstig zijn uit de verschillende Indiase talen en een aantal eigen vormen die in de loop der jaren op Surinaamse bodem zijn ontstaan.

Het Sarnámi als volwaardige taal

Een doorbraak op dit punt vond in Nederland plaats, waar zich vanaf ongeveer het begin van de jaren zeventig een aantal leden van Nauyuga bevond, die te Leiden op initiatief van de latere auteur Jit Narain een links-georiënteerde studiegroep op het gebied van politiek en cultuur hadden gevormd. In deze groep werd ook over de Surinaamse taalsituatie gesproken, en in dat verband hield R.M. Marhé in 1973 een voordracht voor de groep waarin hij, voor het eerst, de door Adhin al genoemde, maar niet verder toegelichte Surinaamse identiteit van het ‘Sarnami Hindustani’ expliciet betrok op het Sarnami en pleitte voor een herwaardering van deze taal. Marhé, die in de jaren ’60 in Suriname Hindi-lessen gaf en lid was van Nauyuga, was in 1969 voor taalstudie naar Nederland gekomen. Ook voor hem gold hetgeen hierboven beschreven is: wel was hij zich in Suriname al bewust van het taalkundig verschil tussen Hindi en Sarnami en, onder invloed van Adhin, van de Surinaamse identiteit van ‘Sarnami Hindustani’, maar dit leidde niet tot actie voor emancipatie van het Sarnami. Pas toen hij in het kader van zijn studie in Nederland sociolinguïstische vakliteratuur te bestuderen kreeg, werden de onderwaardering van het Sarnami, en de redenen daarvoor, hem duidelijk.